Sommige kids zijn gezegend met thuis,
Waar ze liefgehad worden om wie ze zijn,
Daarentegen was bij ons iets niet pluis,
Er heerste diep, diepgewortelde pijn.
Pa omschreef zichzelf als dominant, autoritair,
De enige kapitein op ‘t schip “ons Gezin”,
Ma kon ‘t niet verzachten, hij ontnam haar alle flair,
Dus met gestreken zeil, ging zij met hem ’t schip in.
Eventuele schoten die zij loste, bleven vaak ver vóór de boeg,
Toch zag ik haar als veilige haven, onterecht veel te lang.
Arme schat, ze was psychisch lang niet sterk genoeg,
Ik denk zelfs zelf ontzettend, ontzettend bang.
Ik heb me maar pas gerealiseerd hoe bang ik was voor klappen,
Dat ik stijf stond afgetuigd te worden, bevreesd voor geweld,
Of huiverig dat ze mij op de valreep ‘t huis uit zouden trappen,
Als ik ze eens over mijn ware gevoelens zou hebben verteld.
Ja, ‘k was, voornamelijk voor pa, oprecht dóódsbenauwd.
En dat gevoel is verbazingwekkend weird.
Dat de man die je als vanzelfsprekend met lief en leed vertrouwt,
Zo vaak overstag gaat, en zich rechtstreeks tegen je keert.
Prima, één schip, één stuurman, daar kan ik best mee leven,
Maar waarom muitte deze dan tegen zijn eigen crew?
Waarom moest het schip altijd op ramkoers afstevenen?
En liep het ruimschoots de spuigaten uit, zulk heftig gedoe?
Ik als simpele scheepsjongen, op het ruime sop,
Zocht een weg van minste weerstand, en brak nooit het ijs.
Geen Titanic-taferelen, want dat kostte me de kop,
Zeilen hijsen, blijven pleasen, ook al voelt het thuis niet nice.
Het is bizar, ontzagwekkend paradoxaal,
Dat je tegen je kapitein opkijkt, en hem met liefde overlaadt.
Zoekend naar goedkeuring, van hem het meest van allemaal,
Maar hij zag in mijn ogen zo vaak alleen het kwaad.
Hoe kan het dat je ouders die liefde niet oppikken?
Hoe is Kapitein, volwassen ver kijkend, toch zo blind?
Waarom was de druk zo hoog, dat ik er nu nog om kan stikken
Fucking hell, pa, ma, ik was een kind…