Diep rakende uitspraken.

“Dat doe je maar bij vriendjes!!”
“Pas op, makker!!” “Laat ik je niet horen boven!”
“Moet ik anders boven komen?!”
“Denk er goed om! Wee je gebeente, anders zwaait er wat!!”
“Denk maar niet dat je je ooit kunt wagen op ons niveau…”
“Jij denkt zeker dat je de wijsheid in pacht hebt?!”
“Waarom? Omdat ik het zeg!”
“Heb je dat begrepen?” [Ja] “Wat zeg je?!” [Ja, papa]…

Deze uitroepen zijn vaak uit hun gekomen,
Als ik m’n kinderlijke beheersing was verloren.
Mijn aard werd niet in dank afgenomen,
Correct gedrag, respect: dat kon hen bekoren.

Of het ging om een grote mond,
woedend roepen: “Niet eerlijk is dat!”
Soms werd ik zelfs gecorrigeerd als hond:
“Èh!” & “Pas op makker, anders zwaait er wat!”

Omdat daadwerkelijk in mijn jonge jaren,
Verscheidene voorwerpen hard hadden gezwaaid,
Was het logisch dat zulke bedreigingen voldoende waren;
Geen kind wordt graag om de oren gedraaid.

Een volledig door angst geleide psychologie,
Nam in de hoofden van m’n ouders plaats,
Leidend tot misbruiken van machtspositie.
Geen ruimte latend voor iets tegendraads.

Machteloos stond ik, en zo voelde ik me ook
Want zo kwaad als pa kon ik niet zijn.
En samen met ma, stinkend van drank en rook,
Herhaalden ze regelmatig dat nare refrein.

Want ging ik tekeer tegen pa en ma,
Dan was hun éénzijdig repliek:
“Dat doe je maar bij vriendjes[, ja?]!”
Dat gedrag thuis, is niet chique.

Dan zul je misschien denken:
“Was hij buitenshuis zo bruut?
Anderen uitdagen en krenken?
En vaak vechten, resoluut?”

Ach er was wel eens ruzie, ja,
Soms een (flinke) vechtpartij,
Dát werd dan bijgelegd daarna,
Zand erover, allebei.

Soms duurde het wat langer,
Kinderlijke onenigheid,
Zelden werd je banger en banger,
Waar dat wel dreigde thuis, indertijd.

Dus al van erg jongs af aan
Leerde ik heel vlug,
Wegdrukken, woede, traan.
Mijn ouders zijn te stug.

Zij hoefden nooit excuses aan te bieden,
Uit eigen angst verheven boven hun kids,
En wanneer ik het voelde zieden,
Knuffeldieren om te gooien, geen andere gids.

Als zij ontvankelijker waren,
Voor heftig kinderlijk gevoel.
Had ‘k dit scherm niet zitten bestaren,
Als je begrijpt wat ik bedoel.

Altijd angstig, eeuwig ernstig, billenkoekbang

Krom lopen,
Koude handen,
Nimmer hopen,
Losse banden,

Ben op zoek,
vind geen woorden,
billenkoek,
Zoals ‘t hoorde,

Hoofd omlaag,
Doorgebogen,
Schouders bij kraag
Scoor hoge ogen

Presteer het beste,
onder ’t maaiveld,
Met prettigste geste,
Toch kop gesneld.

Klappende zweep
Wen er niet aan,
Verlies niet de greep,
Maak voor hen baan.

Je hebt je ouders,
Niet voor het kiezen,
Maar deze schouders,
Dreigen te verliezen.

De last die ze dragen,
niet jouw generatie,
sterke benenwagen,
Vervoert die redenatie.

Angstsymptomen

Plotsklaps komt er ‘n moment.
Terwijl je al jaren volwassen bent,
Dat je op papier neerpent
“Ik heb een flink probleem”

Als je angst nooit hebt gekend,
Behalve voor die vadervent,
Omdat je thuis niet veilig bent,
Dan zijn de gevolgen extreem.

Tot m’n elfde liep ik krom,
Was vaak onbezonnen dom,
Geregeld gewond, daarom,
Niet om kunnen gaan met stress.

Te enthousiast met vriendje Tom.
Te ruig als ik in’t zwembad zwom…
Nooit als ik in bomen klom,
Natuur bood een kalme les.

Ik weet niet of je het gelooft,
Mezelf bijna van’t leven beroofd
Kaarsje was mogelijk gedoofd,
Als ik geen geluk had gehad.

Gaten, sneeën in m’n hoofd,
Muurcontact door vriendjes beloofd
Plafonnièrescherven, net niet gekloofd,
M’n littekens bewijzen dat.

Liep iemand achterna, glijbaan op,
Kreeg een trap tegen m’n kop,
M’n hersenpannetje zei: “plop!”
Flink door elkaar geschud.

Of van mijn dikke teen de top,
Lag eraf, duikplank zei: chop!
M’n hart zei alleen geen “stop”
‘t hoofd heeft lang opgejut.

Overal te enthousiast druk,
Niets kon eigenlijk bij mij stuk,
Ik gaf vrijwel geen ene fuck,
Geleid door angstbravoure.

Het leven had me tamelijk tuk,
Gebukt onder streng huis’lijk juk,
En nu ik daar vruchten van pluk,
Wordt omkeren een tour.

Krabde vele wondjes open,
Moest dat met littekens bekopen.
Wilde mezelf zelfs es opknopen,
Ja, ‘k heb gedacht aan zelfmoord.

Eenzaamheid was gaan ophopen,
Ooit – pa dwong – ‘t los laten lopen
kreeg te horen; heb je dat gesnopen?
Zelfmoordgedachtes? Niet comme-il-hoort.

Handen, voeten, klompjes ijs,
’t gevoel erachter gaf ik niet prijs,
Jarenlang was ik van de wijs,
Gebrek aan echte aandacht.

Telkens horen: “wees maar wijs”
Weggemoffeld, mijn hartegekrijs,
Thuis gebeurde zo weinig blijs.
Niets dat de pijn verzacht.

Maar dat gevoel was er altijd,
De stem in ’t hoofd leverde strijd,
Maar daaraan werd geen tijd gewijd,
De blik altijd vooruit gericht.

Focus nu op jouw realiteit,
De angst thuis, die onveiligheid,
Langzaam raakte ik mijn zelf kwijt,
Maar ben daarvoor nu gezwicht.

De rakende razende

Open je ogen en kijk in de zijne,
Omhels diens helse blinde blik,
Wees de spons voor verrichte pijnen,
Zorg dat je morgen geen flaters flikt.

Absorbeer de schok die hem deed beven,
Jaren voordat jij überhaupt bestond,
Ga bedrukt voor zijn gemoedsrust leven,
Please plechtbewust, en… houd je mond

Incasseer zijn kwade kop en ketsende klappen,
Wees de onschuld die alles met liefde ontvangt.
Blijf spelenderwijs ontwikkelen, maak zelfbewust stappen.
En zorg dat je immer naar pure liefde verlangt.

Maak af en toe net iets teveel geluid
met speelgoed wanneer je ontwaakt.
Ook al sloeg hij het toen in no-time eruit,
Je waardigheid is nu versterkt geraakt.

’t Is geen Suske en Wiske comic,
Toch potentieel een Vandersteen-titel,
“De Rakende Razende” … en identiteitloze ik
Binnenkort een liefdevol afgesloten kapittel.

De kapitein op het schip

Sommige kids zijn gezegend met thuis,
Waar ze liefgehad worden om wie ze zijn,
Daarentegen was bij ons iets niet pluis,
Er heerste diep, diepgewortelde pijn.

Pa omschreef zichzelf als dominant, autoritair,
De enige kapitein op ‘t schip “ons Gezin”,
Ma kon ‘t niet verzachten, hij ontnam haar alle flair,
Dus met gestreken zeil, ging zij met hem ’t schip in.

Eventuele schoten die zij loste, bleven vaak ver vóór de boeg,
Toch zag ik haar als veilige haven, onterecht veel te lang.
Arme schat, ze was psychisch lang niet sterk genoeg,
Ik denk zelfs zelf ontzettend, ontzettend bang.

Ik heb me maar pas gerealiseerd hoe bang ik was voor klappen,
Dat ik stijf stond afgetuigd te worden, bevreesd voor geweld,
Of huiverig dat ze mij op de valreep ‘t huis uit zouden trappen,
Als ik ze eens over mijn ware gevoelens zou hebben verteld.

Ja, ‘k was, voornamelijk voor pa, oprecht dóódsbenauwd.
En dat gevoel is verbazingwekkend weird.
Dat de man die je als vanzelfsprekend met lief en leed vertrouwt,
Zo vaak overstag gaat, en zich rechtstreeks tegen je keert.

Prima, één schip, één stuurman, daar kan ik best mee leven,
Maar waarom muitte deze dan tegen zijn eigen crew?
Waarom moest het schip altijd op ramkoers afstevenen?
En liep het ruimschoots de spuigaten uit, zulk heftig gedoe?

Ik als simpele scheepsjongen, op het ruime sop,
Zocht een weg van minste weerstand, en brak nooit het ijs.
Geen Titanic-taferelen, want dat kostte me de kop,
Zeilen hijsen, blijven pleasen, ook al voelt het thuis niet nice.

Het is bizar, ontzagwekkend paradoxaal,
Dat je tegen je kapitein opkijkt, en hem met liefde overlaadt.
Zoekend naar goedkeuring, van hem het meest van allemaal,
Maar hij zag in mijn ogen zo vaak alleen het kwaad.

Hoe kan het dat je ouders die liefde niet oppikken?
Hoe is Kapitein, volwassen ver kijkend, toch zo blind?
Waarom was de druk zo hoog, dat ik er nu nog om kan stikken
Fucking hell, pa, ma, ik was een kind…

Als je nog niet weet wat angst is

Als je nog niet weet wat angst is,
Omdat het je te jong is bijgebracht,
Leer je het leven anders kennen,
En is stress de dagelijkse moraal.
Als je nog niet weet wat angst is,
Omdat het in je geslagen is, uit alle macht,
Zul je voor veel gevoel wegrennen,
En je naasten doen je het meest pijn van allemaal.

Als je nog niet weet wat angst is,
Maar je hebt wel kennisgemaakt met zijn geweld,
Dan krijg je een raar beeld van je beschermer,
En is je onschuld met één klap vernield.
Als je nog niet weet wat angst is,
Dan raak je ergens in ‘t leven bekneld,
Machteloos staand bij je supposed-to-be ontfermer,
Totaal niet wetend wat je eigenlijk bezielt.

Als je nog niet weet wat angst is,
Zie je het misschien aan voor trouw,
Sterk ingeboezemd ontzag,
Of misschien… … als liefde.
Als je nog niet weet wat angst is,
Heb je het voor hem, en voor zijn vrouw,
Bij niemand doe je je beklag,
Omdat je het simpelweg aan niemand doorbriefde.

Als je nog niet weet wat angst is,
Omdat de grote pijn voor een kleuterlichaampje te veel is,
Dan leer je weg te drijven van je onderbuikgevoel,
Houd je als vanzelf een rationele schijn op.
Als je nog niet weet wat angst is,
En die schijn, voor jou, een onbewust ritueel is,
Dan denk je dat dat goed is, een op zichzelf staand doel,
En houdt als vanzelf het jezelf-zijn op.

Als je nog niet weet wat angst is,
Slik je teveel van je ouders als zoete koek,
Dat wat zij je opdragen, is voor jou wet,
Alles en iedereen gaat er voor aan de kant.
Als je nog niet weet wat angst is,
Zit je alleen te huilen in een hoek,
Je machteloze woede komt eruit in bed,
Allemaal vanwege die onverwoestbare bloedband.

Als je nog niet weet wat angst is,
Maak je onbewust veel ruzies met je broer,
Omdat het veel ergere gevoel is weggestopt,
Jullie gezamenlijke beschadiging.
Als je nog niet weet wat angst is,
Word je achterbaks en geef je onbewust veel voer,
Ook al voel je misschien wel dat ‘t ergens niet klopt,
Maar ’t is onmogelijk te doorbreken, die lading.

Als je nog niet weet wat angst is,
Spring je als kleuter als eerste zó bij Sinterklaas op schoot,
Als je nog niet weet wat angst is,
Vang je als jong kind met een angstig vriendje kikkers in de sloot
Als je nog niet weet wat angst is,
Hang je als jongere publiekelijk veel de clown uit,
Als je nog niet weet wat angst is,
Lijkt het alsof enkel op het podium geen angst opduikt.
Als je nog niet weet wat angst is,
Discussieer je als jongvolwassene met advocaten, professoren
Als je nog niet weet wat angst is,
Blaas je steeds hoger en hoger van de toren
Als je nog niet weet wat angst is,
Lijkt de sky werk’lijk waar de limit… totdat…
De angsten zich dubbel zo hard tonen op je pad.

Als je nog niet weet wat angst is,
Ben je misschien nooit meer bij machte,
En kom je er vroeger of later ook niet meer achter

Want, als je nou nog niet weet wat angst is,
Blijf je je hele leven lang…

je hele leven bang.

Geweld op heel jonge leeftijd

Als kleuter is mij geweld aangedaan,
Compleet zonder dat ik dit wist,
Ik trachtte lang overeind te staan,
Maar blijkbaar heb ik om de pot gepist.

Mijn pa, psychisch zelf zwaar toegetakeld,
Zocht troost in ‘n vaak erg nare dronk,
Zijn verleden werd dikwijls opgerakeld,
En zijn harde stem? Die klonk.

Met drank op kon hij ècht praten,
Anders was ie vrijwel niet te storen,
Want ik kreeg zeer rap in de gaten,
Dat hij heel veel dingen niet wilde horen.

Er bestond geen ruimte voor eigen input,
Mijn ei kon ik eig’lijk niet bij hem kwijt,
“Hoe was het op school, goed? Mooi: goed.”
Verder maakte hij voor echt gevoel geen tijd.

Ik moest eens wagen om iets te luid te zijn,
Proberen om mezelf te ontplooien,
Dan kwam ik hem tegen en dat was nooit fijn,
In huize Herz kon ik nooit gewoon aanklooien.

Ook richting ma mocht ik niet emotioneel zijn,
Een grote mond of boosheid tolereerde hij niet,
“Dat doe je maar bij je vriendjes” was het agressief refrein,
In een lied, nooit eindigend, als song on repeat.

Lang heb ik gedacht dat het bij schreeuwen bleef,
Dat het niet kwam tot handgemeen.
Toch ging hij bij mij meermaals over die schreef,
Recente kennis klaarde dat op, meteen.

Op een ochtend zat ik onschuldig te spelen,
En heeft hij, in geïrriteerde kater,
Aan vierjarige mij rake klappen uit lopen delen,
En me opgezadeld met trauma’s voor later.

Het ergste nog, hij sloeg met een riem,
Ma heeft het inmiddels erkend,
Ze ontdekte die middag op m’n been de striem,
Achtergelaten door haar vent.

Ik vertelde haar toen: ja, dat kwam door de riem!
Maar vervolgens heeft mijn (en ma’s) geest,
Die herinnering weggestopt, als beschamend intiem,
Aan ‘t geweld van mijn vader, een gewond beest.

Een latere aanvaring, ‘k lag te keten in bed,
Blijkbaar gaf ik hem teveel negatief voer,
Pijn op de billen nam de plaats in van pret,
Omdat-ie de vliegenmepper pakte, zo stoer.

Toen hij naar boven rende en de mepper ging heffen,
Heb ik letterlijk naar hem mijn spijt gegild.
‘Dat had je maar eerder moeten beseffen’
Riep hij, mij achterlatend, roodbebild…

Wat geweld doet met een lief, jong kind,
Dat heb ik pas recentelijk doorgehad,
Gevoelens onderdrukken maakt je niet bemind,
En nu, opnieuw leren voelen… hoedoedegedat?

Setting the scene…

Nadat mijn ma mijn pa was gaan huwen,
En ze mij als baby vervolgens kreeg,
Veranderde ons gezin steeds meer in een kluwen,
En dat bracht ’t nodige teweeg.

Pa had zijn verleden niet goed verwerkt,
Dus ‘kweenie wat je van dit scrabblewoord vindt…
Ma heeft haar kids te weinig versterkt,
Dus ik ben het “derdegeneratieoorlogskind”.

Nageslacht van een ooit-joodse grootvader,
Die, tijdens zijn leven, over WO2 zweeg,
En als iemand daarover wilde komen tot nadere
inzichten: geen antwoord dat hij/zij daarop kreeg.

Slapper nog, kleinkinderen wisten niets van die roots,
’t werd verzwegen tot vlak na zijn dood.
En mijn vader was niet vatbaar voor enigerlei zoets
En bracht dus met strakke hand mij als kind groot.

Ik ervoer hem namelijk vaak als verbitterde man,
En tezamen met psychisch groot onvermogen,
Wist hij niet wat er beschadigen kan,
Bij een zoon die de wereld ziet door kinderogen.

Liefde ontving ik weinig of niet,
De boventoon voornamelijk rationeel,
Tussen hun twee veel onuitgesproken verdriet,
Een pijnlijk voorbeeld, relationeel.

Omgekeerd werd het nooit opgepikt,
Mijn rust, aandacht, ernst, en trouw.
Nu denk ik, ik was verdomme getikt,
Ik kreeg niets terug van hem en z’n vrouw!

Gedrilld werd ik naar zijn beeld van de wereld,
Hij had werkelijk álles in zijn greep.
En wat er nu rest? Deze bange jonge kerel,
Maar die trekt vastberaden een dikke streep.

Want, om huidig gedrag aan te passen,
Moet ik terug naar het kind in mij,
een lelijk varkentje om te wassen,
Maar ‘kweenu: de pijn maakt vrij.

Schaamteloos

Onlangs is een luikje open geraakt,
En heb ik deze blog aangemaakt,
Eerst dacht ik: “social medi-mwah”
Nu denk ik: “nou… social medi-ja!”

Ik heb namelijk een verhaal dat ik met je wil delen,
En of je ’t wil lezen, dat kan mij niet schelen,
Maar ik hoop dat je blijft hangen tot aan het end,
En laat me gerust weten watjervan vendt.

Een paar maanden terug kwam het er namelijk uit,
En ben ik op diepliggend trauma gestuit,
Sindsdien is begonnen een pittige reis,
Daarvoor betaal ik een heftige prijs.

Woedend over wat mij is aangedaan,
Maar hoopvol dat vergelijkbare ervaringen bestaan,
Heb ik de digitale pen beklommen,
En de diepe gedachtewaterval afgezwommen.

Niettemin, nu ik dit platform beklim,
Vraag ik me af: is ’t wel zo slim?
Want dit resultaat van mijn hersengym,
Belicht fel mijn verleden, zonder enige dim.

Gedachtes aan thuis doen heel erg veel pijn,
Maar het licht erop zal heel erg fel zijn.
De rottende lijken gaan uit deze kelder,
We bekijken ze opnieuw, dit keer echt helder.

Emoties voelen pijnlijk aan,
Maar juist daar zit heling,
Door bewuste boosheid, lach of traan,
Wijzigt de herbeleving.

Om ook met de regel uit het verleden te breken,
Dat alles, thuis besproken, daar moest blijven steken,
Dus plaats ik het publiekelijk maar stiekem ook hier,
Zodat ik eindelijk rechtop kan lopen, schaamteloos fier.