Nadat mijn ma mijn pa was gaan huwen,
En ze mij als baby vervolgens kreeg,
Veranderde ons gezin steeds meer in een kluwen,
En dat bracht ’t nodige teweeg.
Pa had zijn verleden niet goed verwerkt,
Dus ‘kweenie wat je van dit scrabblewoord vindt…
Ma heeft haar kids te weinig versterkt,
Dus ik ben het “derdegeneratieoorlogskind”.
Nageslacht van een ooit-joodse grootvader,
Die, tijdens zijn leven, over WO2 zweeg,
En als iemand daarover wilde komen tot nadere
inzichten: geen antwoord dat hij/zij daarop kreeg.
Slapper nog, kleinkinderen wisten niets van die roots,
’t werd verzwegen tot vlak na zijn dood.
En mijn vader was niet vatbaar voor enigerlei zoets
En bracht dus met strakke hand mij als kind groot.
Ik ervoer hem namelijk vaak als verbitterde man,
En tezamen met psychisch groot onvermogen,
Wist hij niet wat er beschadigen kan,
Bij een zoon die de wereld ziet door kinderogen.
Liefde ontving ik weinig of niet,
De boventoon voornamelijk rationeel,
Tussen hun twee veel onuitgesproken verdriet,
Een pijnlijk voorbeeld, relationeel.
Omgekeerd werd het nooit opgepikt,
Mijn rust, aandacht, ernst, en trouw.
Nu denk ik, ik was verdomme getikt,
Ik kreeg niets terug van hem en z’n vrouw!
Gedrilld werd ik naar zijn beeld van de wereld,
Hij had werkelijk álles in zijn greep.
En wat er nu rest? Deze bange jonge kerel,
Maar die trekt vastberaden een dikke streep.
Want, om huidig gedrag aan te passen,
Moet ik terug naar het kind in mij,
een lelijk varkentje om te wassen,
Maar ‘kweenu: de pijn maakt vrij.